“Bij buy-out moet belang deelnemers voorop staan”
PENSIOEN PRO PARTNER ROUNDTABLE

Pensioenfondsen maken zich op voor het nieuwe pensioenregime onder de Wet Toekomst Pensioenen (WTP). Behalve de vraag of en hoe ze ‘invaren’ staan vooral kleinere fondsen voor de beslissing of ze zelfstandig verder willen. Recent onderzoek van DNB toont dat flink wat pensioenfondsen een buy-out overwegen. Maar hoe toets je welke oplossing in het belang is van de deelnemers?
Voor kleine of gesloten fondsen kan een buy-out inclusief toeslagverlening voor inflatiecorrectie een aantrekkelijke optie vormen. De uitkeringszekerheid voor deelnemers is een belangrijke overweging: een verzekeraar neemt de verplichtingen over en zegt een indexatie toe op basis van de aanwezige buffer. Een andere overweging is de kostenlast voor kleinere pensioenuitvoerders, die met de WTP naar verwachting verder zal toenemen.
Ook aan een buy-out kleven echter kosten. Het beleggingsrendement wordt door de verzekeraar ingeschat en verwerkt in het indexatie-aanbod, waarna er jaarlijks geen extra indexatie wordt toegekend bovenop hetgeen bij aanvang is afgesproken. De belangen van groepen deelnemers lopen bij een buy-out niet altijd even synchroon. Een buy-out mag daarom nooit de default-oplossing zijn, stellen pensioenbestuurders en deskundigen in een rondetafelgesprek georganiseerd door Pensioen Pro. Een gedegen onderzoek is een must voor alle stakeholders.
Een buy-out stelt een pensioenfonds in staat om de ambities voor de deelnemers zeker te stellen
Wel of niet zelfstandig door
Zelfstandig blijven vergt voldoende financiële ruimte en schaalgrootte. De uitdagingen, zoals stijgende kosten en complexere regelgeving, nemen toe. Aansluiting zoeken bij een Algemeen Pensioenfonds (APF) of Bedrijfstakpensioenfonds (BPF) wordt vaak gezien als een tussenweg tussen zelfstandig blijven en een buy-out. Dit biedt schaalvoordelen. Ook hier verliezen fondsen echter een deel van hun autonomie.
Rob Oosterhout, voorzitter van het belanghebbendenorgaan van Sligro Food Group stelt dat het behouden van invloed een belangrijk argument kan zijn: “Als je zelfstandig blijft, heb je als fonds meer zeggenschap over beleggingsbeleid en indexatie. Dat kan een voordeel zijn, maar je moet wel voldoende schaal hebben om de kosten laag te houden. De nieuwe pensioenwet zal zeker de discussie over de toekomst van kleine en gesloten fondsen naar voren halen. Kosten zullen daarbij leidend zijn.”
Kosten zijn ook een overweging voor het gesloten Pensioenfonds Atos, stellen bestuursvoorzitter Sako Zeverijn en bestuurslid Kees Wim van den Herik. “Zelfstandig blijven biedt de mogelijkheid om beleid te voeren dat specifiek aansluit bij onze deelnemers. Als echter een fonds gesloten is, stijgen de kosten per deelnemer en dat beperkt de opties op lange termijn”, aldus Zeverijn.
Zekerheid, maar tegen welke prijs?
Bij Pensioenfonds van de KAS BANK hadden ze de knoop bijna doorgehakt, blijkt uit de woorden van bestuurslid Geert Jan Kremer. Met een dekkingsgraad van 125% leek een buy-out aanvankelijk een logische keuze.
Kremer: “We hebben het pensioenresultaat voor de verschillende maatmensen uitgerekend en alle opties die we hadden – APF, BPF en een modelverzekeraar – met verschillende aannames doorgerekend en daar kwam aanvankelijk de verzekeraar als beste uit.”
Dat oordeel bleek echter deels gebaseerd op hoe het pensioenresultaat uitpakte in de slechtst denkbare scenario’s, stelt Kremer. “Toen we verder gingen kijken, naar het hele traject en de kansverdeling voor onze deelnemers, kwam de verzekeraar er een stuk slechter uit. Alleen in extreme gevallen scoorde de verzekeraar goed.”
Daarbij viel ook de inflatiecorrectie voor deelnemers in de offerte tegen, stelt Kremer. “Tegen deze voorwaarden was een buy-out niet in het belang van onze deelnemers. We hebben het plan daarom in de ijskast gezet.”
Van den Herik: “Een buy-out levert deelnemers zekerheid, maar gaat vaak ten koste van een potentieel hoger rendement. Verzekeraars dekken risico’s af en maken winst, wat logisch is, maar dat betekent dat er minder ruimte is voor indexatie.”
Dekkingsgraad en duration
Bij een buy-out speelt de dekkingsgraad een belangrijke rol, stelt Dirk Korbee, directeur financial management, bij a.s.r. pensioenen. “Maar verzekeraars moeten ook risico’s zoals levensverwachting en renteafwijkingen incalculeren. Dit kan het voor fondsen met een lange duration – vaak fondsen met jongere deelnemers – complexer en duurder maken.”
Korbee stelt dat verzekeraars op voorhand geen onder-, respectievelijk bovengrens aan dekkingsgraad of duration stellen. Wel heeft de link tussen dekkingsgraad en duration gevolgen voor het indexatie-aanbod, zo stelt hij. “Bij een dekkingsgraad van 120% maakt het immers nogal uit of je die 20% over 10 jaar of 20 jaar aan indexatie moet verdelen, dat is grofweg 1% versus 2% indexatie.”
Een hoge dekkingsgraad biedt volgens Korbee een mooie kans om de ambitie voor deelnemers zeker te stellen. “Kies je voor een APF of ga je zelfstandig verder, dan heb je natuurlijk kans op meer. Maar wil je dat risico echt lopen als je bij een buy-out in staat bent om de ambities voor de deelnemers zeker te stellen?”
Van den Herik tekent hierbij aan dat de overdekking van de deelnemers is. Het is daarmee aan hen om deze wel of niet in te ruilen voor zekerheid. “Uiteindelijk draait het om de vraag hoeveel risico die deelnemers willen lopen. Of ze de kans op een hoger rendement hiervoor willen laten lopen.”
Een buy-out levert deelnemers zekerheid, maar gaat vaak wel ten koste van een potentieel hoger rendement
Tegengestelde belangen bij deelnemers
Een buy-out kan in bepaalde situaties de beste keuze zijn, erkent Gerard Pereboom, pensioenexpert actief voor Het Nederlandse Pensioenfonds. “Voor kleine, gesloten fondsen kan een buy-out een manier zijn om kosten te drukken en deelnemers zekerheid te bieden. Maar het is wel essentieel dat het bestuur zich verdiept in de voorwaarden en langetermijneffecten, en natuurlijk alle andere opties goed doorrekent, zoals het voortzetten van de regeling, al dan niet in de grotere kring van een APF of BPF.”
Hij waarschuwt dat maatwerk bij een buy-out heel lastig is. Een buy-out is een oplossing voor de gehele populatie maar pakt niet voor iedereen even gunstig uit. Een indexatie-aanbod van 1,5% is wellicht voor oude deelnemers acceptabel, maar voor jongere deelnemers een stuk minder.
Pereboom pleit daarom voor meer flexibiliteit. “Het zou goed zijn als we onderscheid zouden mogen maken. Oude regelgeving echter, waarbij je bijvoorbeeld qua indexatie niet op leeftijd mag discrimineren, houdt dat deels tegen. Maar het zou wel een betere oplossing zijn, want het is nu ‘one-size-fits-all’. Dit terwijl onder het nieuwe pensioenregime veel verandert, de indexatie loopt zelfs per leeftijdscohort.”
Hij krijgt bijval van pensioenbestuurder Zeverijn. “Dit is eigenlijk wel een van de grootste knelpunten. In feite wil je je deelnemers een keuze bieden. Heeft u voorkeur voor nominale zekerheid, met een klein beetje toeslagverrekening? Of bent u bereid om onzekerheid te aanvaarden, maar wel met kans op een hogere pensioenuitkomst, bij bijvoorbeeld een APF.”
De wens voor maatwerk
Heiko Hoogendijk, commercieel directeur bij Algemeen Pensioenfonds Stap, vertelt in dat licht over zijn eerdere ervaring bij een ander pensioenfonds dat uiteindelijk voor een APF koos. “Een groep gepensioneerden wilde liever een buy-out. Daarom gaf het fonds voorafgaand aan de collectieve waardeoverdracht een optie: Wilt u linksaf richting het vaste gegarandeerde pensioen met een bepaalde indexatie of toeslagverlening, Of wil ik rechtsaf naar een APF.”
Hoogendijk stelt dat keuzes als een buy-out, invaren of een APF oplossing, zelfstandig doorgaan of niet, altijd vanuit het perspectief van de deelnemer bekeken moeten worden. En dan zul je echt zien dat de ene keuze echt significant beter is voor een deelnemer dan de andere.”
Serge Mans, senior sales & accountmanager bij a.s.r. vermogensbeheer, vult in het licht van maatwerk aan dat pensioenfondsen in een flexibele premieregeling sowieso met een verzekeraar aan tafel moeten. “Als deelnemers met pensioen gaan moet je ze de keuze bieden voor een vaste uitkering. Bij het invaren is dat bovendien een verplichte keuze die je binnen 1 jaar moet bieden aan alle reeds gepensioneerde deelnemers. Dan hebben we het niet over een buy-out, maar het is wel extra complexiteit, we spreken dan over een ‘carve-out-achtige’ situatie.” Hoogendijk: “Een terecht punt. Als deelnemers onder de FPR die keuze krijgen dan komen er de komende jaren jaarlijks plukjes gepensioneerden op de markt die een vast pensioen inkopen. De vraag is in hoeverre er capaciteit is in de markt om dat op te nemen.”
De rol van de toezichthouder
Pereboom stelt dat qua indexatie meer mogelijk is door eerst in te varen en pas daarna een buy-out te doen. Dit zou voor deelnemers bij fondsen met een hoge dekkingsgraad in zijn ogen zelfs een hogere indexatie opleveren. Anderen noemen dit een dure oplossing en Stephan Linnenbank, lid van een aantal raden van toezicht bij pensioenfondsen, vraagt zich of af deze constructie wel is toegestaan. “In ieder geval zal het heel veel vragen opleveren bij toezichthouder DNB. Die heeft een belangrijke rol in processen als deze.”
Linnenbank en Pereboom vinden elkaar in hun wens dat de toezichthouder meer flexibiliteit moet toestaan bij een buy-out. Pereboom: “Indien je hebt gekozen voor een buy-out, wil je als bestuur de mogelijkheid hebben om hierop het beleggingsbeleid aan te passen door de assetmix van de verzekeraar te volgen om de overdracht zo soepel mogelijk te laten verlopen. Dat is nu niet toegestaan, wat voor langdurige onzekerheid zorgt in de overdrachtsfase.”
Ook Korbee signaleert dit probleem. “Je ziet dat de toezichthouder, anders dan 10 jaar geleden, tegenwoordig anders in de wedstrijd zit over wat je als fonds van tevoren kan doen voor het tijdstip van goedkeuring door toezichthouders. Belangrijk is dus om voordat je keuzes maakt op het gebied van uitvoerder, je eerst bekijkt welke ambities het fonds heeft en of het beleid voldoende ruimte heeft om die ambitie waar te maken in de diverse scenario’s.”
Linnenbank: “Ik heb meegemaakt dat DNB op de dag van tekenen van een buy-out nog met vragen kwam. Dat leidde toen tot twee weken uitstel.”
Het belang van het risico-preferentieonderzoek
Alle sprekers benadrukken dat de wensen en risicobereidheid van deelnemers centraal moeten staan bij elke keuze. Het risico-preferentieonderzoek (RPO), een verplicht onderdeel van de WTP, speelt hierin een sleutelrol. Maar de deelnemers waren kritisch over de beperkingen van dit instrument.
De uitvoering is niet zonder uitdagingen. Oosterhout waarschuwt: “Het responsepercentage is vaak laag en de formulering van de vragen heeft een grote impact op de uitkomsten. Je moet oppassen dat je niet te veel leidende vragen stelt. Maar in beginsel is het natuurlijk heel goed om de mening van deelnemers te peilen. Hoe zij kijken naar de propositie: de zekerheid bij een verzekeraar, of misschien minder zekerheden maar kans op een hoger bij een pensioenfonds. Dus dat is eigenlijk de basiskeuze.”
Uiteindelijk is pensioen bij uitstek een mogelijkheid om impact te maken met je geld voor lange termijn
Oosterhout stelt dat ook het opleidingsniveau en de pensioenkennis van de deelnemers van belang is. “Hou de vragen expliciet, kort en duidelijk. ”
Linnenbank stelt dat het belangrijk is om zoveel mogelijk gegevens via een RPO te verzamelen. “Je weet het salaris van een deelnemer, maar niet die van de partner. Die kan in sommige gevallen een heel ander plaatje opleveren. Als mensen deeltijd werken weet je niet of ze nog ergens anders werken of dat er vermogen is.”
De vragen kunnen volgens Linnenbank de plank flink misslaan. “Bij de officieel goedgekeurde vragenlijsten, kom je vragen tegen die nergens op slaan of waar zelfs pensioenexperts even over moeten nadenken.” Linnenbank zou graag zien dat de pensioensector op dit vlak meer samenwerkt en ook de resultaten van de onderzoeken met elkaar deelt. Andere experts vallen hem bij. Samenwerking zou benchmarking mogelijk maken, iets waar veel pensioenfondsen baat bij kunnen hebben.
Kremer nuanceert de waarde van een RPO. “Je hebt niet zelden een response van hooguit 20%, de uitkomsten voor maatmensen liggen eigenlijk best wel dicht bij elkaar. Een RPO helpt een beetje, maar gaat de problemen niet oplossen.”
Duurzaam beleggen
Naast financiële overwegingen speelt duurzaam beleggen een steeds groter rol in de pensioensector. Ook bij een buy-out? De meeste deelnemers stellen dat het meeweegt bij de onderhandelingen, maar dat het uiteindelijk om de toezegging in harde euro’s draait. Linnenbank: “De toezegging aan de deelnemer staat voorop. Duurzaamheid is belangrijk, maar geen deelnemer accepteert daarvoor een afslag op zijn pensioen.”
Kremer stelt daarentegen dat duurzaam beleggen wel een vorm van goed beleggen is. “Het kan in de selectie van een verzekeraar wel degelijk een doorslaggevende factor zijn.”
Mans deelt deze mening. “Uiteindelijk is pensioen bij uitstek een mogelijkheid om impact te maken met je geld voor lange termijn. Natuurlijk kan duurzaam beleggen op korte termijn geld kosten, maar op de lange termijn maakt het niet uit volgens de huidige wetenschappelijke onderzoeken. Naarmate je fonds jonger is, is duurzaamheid belangrijker. Ik geloof niet dat alle verzekeraars op dit punt hetzelfde scoren, daar zit echt wel een verschil tussen.”
Hoogendijk benadrukt dat duurzaamheid een integraal onderdeel moet zijn van het beleggingsbeleid: “Als je ESG-vereisten goed integreert, maak je niet alleen een positieve impact, maar verbeter je ook de risico-rendementsverhouding.” Primair gaat het om een goed pensioen. Maar wel binnen alle ESG-vereisten en andere prudentiële regels. Als een fonds aanvullende eisen stelt aan duurzaamheid in de beleggingen, dan is het aan de verzekeraar om na te gaan of dat geboden kan worden en welke gevolgen dat vervolgens heeft voor het aanbod. Dit moet transparant zijn.”
Conclusie
Het nieuwe pensioenregime dwingt pensioenfondsen, meer dan ooit, tot ingrijpende beslissingen. Elke keuze – een buy-out, zelfstandig blijven of aansluiting bij een collectief – heeft voordelen en uitdagingen. Zorgvuldig en transparant handelen, moet daarbij voorop staan. Ook zouden pensioenfondsen meer ruimte moeten krijgen om maatwerk te leveren.
Daarbij zal de deelnemer altijd centraal moeten staan in de besluitvorming. Of zoals bestuurder Zeverijn het verwoordt: “Het is aan ons om een pad te kiezen dat recht doet aan de belangen van alle betrokkenen. Dat is geen makkelijke opdracht, maar wel een die we met zorg en aandacht moeten uitvoeren.”
Contact
Wilt u meer weten over de mogelijkheid van een buy-out? Neem gerust contact met ons op.
Dirk Korbee
Directeur Financial Management a.s.r. pensioenen
T +31 6 2237 4683
E dirk.korbee@asr.nl
Serge Mans CFA
Senior sales en account manager
a.s.r. vermogensbeheer
T +31 6 1258 0179
E serge.mans@asr.nl
Deelnemers:
→ Sako Zeverijn Pf Atos
→ Heiko Hoogendijk Stap Pensioen
→ Stephan Linnenbank Pensioenfonds SNS Reaal
→ Kees Wim van den Herik Pf Atos
→ Rob Oosterhout Centraal Beheer Apf
→ Gerard Pereboom Hnpf
→ Geert Jan Kremer Pf van de KAS BANK
→ Dirk Korbee a.s.r. pensioenen
→ Serge Mans a.s.r. vermogensbeheer
→ Mariska van der Westen FD Business
→ Tom Jessen moderator